Er werd een ware muur opgetrokken tussen het huis en de hooiberg of de schuur. Tegen deze hoogte werden zware balken geplaatst, die werden bekleed met riet. Aldus vormde het rijswerk een brug waarover het vee naar de waterzolder kon worden gedreven. In sommige boerderijen konden hier wel 40 tot 50 stuks vee worden gestald. Inclusief de dieren van de arme buurman die verstoken was van een vloedzolder. De waterzolder verschilde niet veel van de gewone zolder. In tegenstelling met de laatste was hij voorzien van balken waarin gaten waren aangebracht. Die openingen dienden tot het insteken van de koestijlen waartussen het vee moest staan. Om te voorkomen dat de loodzware dieren door de vloer zouden zakken, werd deze bedekt met losse planken van ongeveer een decimeter dik. De mest werd achter de dieren door kleppen langs de muur naar beneden geworpen. Daar bleef het spul liggen totdat het water was weggelopen.
Nog altijd zijn in het landschap de sporen te zien van de strijd die de Betuwenaren eeuwenlang hebben moeten voeren tegen hun erfvijand de rivierstromen. Als stille getuigen zijn daar de kolken, dijkmagazijnen, vluchtkerkjes en waterzolders. In de zomermaanden laat historicus Ferdinand van Henmen verschillende van deze boeiende overblijfselen uit het waterstaatkundig verleden de revue passeren.
Met opperste verbazing hoorde koning Lodewijk Napoleon het aan tijdens een reis in 1809 door de overstroomde delen van zijn koninkrijk. De boeren vertikten het eenvoudig hun bezit te verlaten en naar de dijken te vluchten. Wijzend op dezelfde houding van hun vaders bij voorgaande overstromingen, bleven ze liever thuis de loop der gebeurtenissen afwachten. Met alle risico’s van dien.
Niet dat de boeren in de Betuwe en elders in het rivierengebied helemaal niets deden om zich het water van de hals te houden. Integendeel er was en werd vaak koortsachtig gewerkt om te voorkomen dat het boerengezin en de kostbare veestapel de verdrinkingsdood vonden. Voorzorgsmaatregelen waren vooral een levenskwestie in het westen van de Overbetuwe en in de verder zeewaarts liggende streken. Gebieden, die dikwijls langdurig en diep onder de waterspiegel raakten doordat stroomopwaarts hiervan de dijken doorbraken.
Een van de maatregelen om zich te vrijwaren voor overstroming was het ophogen van het erf. Verder kon men zich beperken tot het opwerpen van een heuvel waarop een vrijstaande schuur – een vloedschuur – werd opgetrokken. Dergelijke voorzieningen kunnen met name in dorpen als Herveld en Andelst op verschillende plaatsen nog worden waargenomen.
Behalve buitenshuis werden ook binnenshuis maatregelen getroffen. Daartoe behoorde onder meer het extra hoog en breed maken van de opkamer. Een ruimte die we in menige boerenwoning nog aantreffen. De opkamer is van buiten af gemakkelijk te herkennen, doordat haar vensters vrij hoog in de gevel zitten. Overigens, hoe verder stroomopwaarts, hoe hoger de opkamer. In het westen was in
dit hoge vertrek vaak een buitendeur aangebracht. Als het water tegen de voormuur stond, konden de bewoners zonder halsbrekende toeren van de vloedkamer in een roeiboot stappen.
Daarnaast ging de boer er veelal toe over de vloer in een van de schuren flink op te hogen. , Hetgeen hier en daar nog te zien is aan de aanwezigheid van een steile aarden oprit voor de ingang van zo'n schuur. Kwamen deel en stallen onverhoopt toch blank te staan, dan werd het vee opgeklost. Er werden dan snel hout, hooi, stro en ander goed aangevoerd om verhogingen te maken, waarmee de dieren boven het wateroppervlak konden worden gebracht.
Het bergen van hét vee op de zogeheten waterzolder vormt toch wel het imposantste staaltje van vernuft. Meestal wordt bij deze maatregel gedacht aan de westwaarts gelegen streken, die vaker en erger werden geplaagd door overstromingen dan de Overbetuwe, Uit een verslag uit 1820 blijkt hoeveel noeste vlijt er veelal aan te pas kwam voordat de waterzolder in gebruik kon worden genomen. Zo gauw de tijding was ontvangen, dat een overstroming op handen was, begon men in allerijl het in de winter gekapte wilgenhout bij de boerderij opeen te stapelen.
Of maatregelen als hier beschreven ook werden getroffen in de Overbetuwe is niet geheel zeker. Meestal kreeg men hier wat minder tijd voor het vervaardigen van zware bruggen van rijshout om het vee holderdebolder op de zolder te kunnen bergen.
Niettemin zijn er grijsaards, die bij hoog en bij laag zweren dat de waterzolders er wel degelijk bestonden. Op de oude boerderij “De Tip” in Herveld bijvoorbeeld. Zo gauw een watervloed hier op til was, bouwde men er, volgens de overlevering, een houten brug. Deze lag tussen een hooggeplaatste deur in de tussenmuur, die de afscheiding vormt tussen het woonhuis en de deel, en de destijds nog extra zware zoldervloer boven de stallen.
Mogelijk werd het vee via de gang van het woonhuis naar die brug gedreven, om daarna hierover naar de zolder te worden gevoerd. Het schijnt, dat in de stijlen boven de koestallen nog krammen steken, waarmee indertijd het vee werd vastgelegd.